bel ons meteen

Advocatenkantoor Velthoven

Niet-ontvankelijkheid OM bij minderjarige

De rechtbank Amsterdam heeft op 29 november 2011 in een strafzaak tegen een minderjarige de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 juni 2008 (LNJ BD 2578) bepaald dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De overschrijding wordt sindsdien gecompenseerd door een lagere straf op te leggen.

In casu was aan de orde of bovengenoemde uitspraak van de Hoge Raad ook van toepassing is op het jeugdstrafrecht. De rechtbank Amsterdam komt tot het oordeel dat in lijn met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind de belangen van de minderjarige het belangrijkste zijn. De strafrechtelijke reactie moet snel, doeltreffend en op maat zijn. Naarmate die reactie langer op zich doet wachten, wordt het pedagogisch effect minder.

Gelet op de specifieke omstandigheden in deze Amsterdamse zaak -gedurende de vervolging twee grote periodes van inactiviteit van de zijde van het Openbaar Ministerie/de Rechtbank en een uiteindelijke overschrijding van de redelijke termijn met maar liefst 28 maanden- wordt het Openbaar Ministerie in de vervolging niet-ontvankelijk verklaard.

Met deze uitspraak wordt bevestigd dat in het jeugdstrafrecht een beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie vanwege overschrijding van de redelijke termijn nog steeds een kans van slagen heeft.

Vindplaats: LJN BV2784, Rechtbank Amsterdam, 29-11-2011 

 

Delen op